Equi Herpes virus type 1 - Rhinopneumonie
Ziekte
Rhinopneumonie of EHV1 komt veralgemeend voor in de paardenpopulatie. EHV1 is een ademhalingsvirus, infectie gebeurt dus door inademing of door contact met besmette secreties. EHV1 kan slechts over korte afstand door de lucht spreiden, dit in tegenstelling tot het griepvirus. Het kan wel overgedragen worden door de mens of materiaal (voederbakken, staldeur, stro). Virusvermeerdering in het ademhalingsstelsel kan beperkt of uitgebreid zijn en kan gepaard gaan met koorts, verlies van eetlust, opzetting van de lymfeknopen, oogvloei en heldere tot slijmerige, geelgroene neusvloei. Hierna komt het virus terecht in het bloed, waar het zich in de witte bloedcellen bevindt. Virusvermeerdering in de bloedvaten ter hoogte van de drachtige baarmoeder en nadien in de foetus leidt tot abortus of de geboorte van een zwak veulen, dat meestal binnen de 3 dagen zal sterven. Typisch treedt abortus op tijdens de laatste 4 maanden van de dracht. Virusvermeerdering in de bloedvaten ter hoogte van het zenuwstelsel kan leiden tot verlammingsverschijnselen en zenuwsymptomen. De symptomen variëren van lichte achterhandsincoördinatie tot ernstige paralyse. Soms worden ook nog oedeem van de ledematen, oedeem van de testes, paralyse van de staart, penisprolaps en incontinentie gezien.
Diagnose
In het geval van abortus wordt virus geïsoleerd uit de long, thymus en milt van het veulen. Deze organen worden gekoeld opgestuurd en zo snel mogelijk bezorgd aan het laboratorium. Bloed nemen van de merrie om het gehalte aan antistoffen te laten bepalen heeft geen nut omdat op het moment van de abortus de merrie reeds antistoffen heeft opgebouwd en er dus geen gepaarde sera kunnen genomen worden om een titerstijging te detecteren.
Van een paard met zenuwsymptomen of ademhalingsstoornissen kan best bloed genomen worden op heparine of EDTA voor virusisolatie of PCR. Het bloedstaal kan vanaf drie dagen na het ontstaan van de symptomen genomen worden en moet zo snel mogelijk gekoeld naar het labo gestuurd worden. Vol bloed mag nooit ingevroren worden. Het bepalen van antistoffen op serum heeft enkel nut indien men twee maal een bloedstaal laat onderzoeken, de eerste maal zo snel mogelijk na het ontstaan van de klachten en een tweede maal vier weken later. Enkel een viervoudige titerstijging tussen de twee stalen duidt op een recente infectie.
Preventie en behandeling
Behandeling voor rhinopneumonie is symptomatisch. Ondersteunende therapie met vocht, ontstekingsremmers en antibiotica kunnen verlichting bieden. Het manueel ledigen van het rectum en blaaskatheterisatie kunnen nodig zijn bij paralyse. Paarden met milde neurologische symptomen kunnen volledig herstellen. Voor paarden die gedurende 24 uren niet kunnen staan, is de prognose echter slecht. Deze dieren worden beter geëuthanaseerd omdat herstel bijna onbestaande is.
Door vaccinatie wordt de virusuitscheiding beperkt zowel in duur als in hoeveelheid. Hierdoor daalt de infectiedruk op het bedrijf en worden ademhalingsstoornissen sterk onderdrukt. Vaccinatie biedt geen volledige bescherming tegenover abortus. Het effect van vaccinatie op het optreden van zenuwstoornissen is nog niet onderzocht. Vaccineren geeft dus geen 100% garantie op het verhinderen van symptomen door rhinopneumonie, maar geeft wel een vermindering van symptomen en een sterke vermindering van het spreiden van het virus naar andere paarden. Aangezien men gebruik maakt van een dood vaccin kan een paard nooit rhinopneumonie krijgen door een vaccinatie.
Naast vaccinatie kan door management voorkomen worden dat het virus binnenkomt op een bedrijf. Ook kan de spreiding van het virus binnen een bedrijf beperkt worden. Een bedrijf met een rhinopneumonie uitbraak wordt best volledig afgesloten tot en met drie weken na het laatste koortsgeval. Fokmerries moeten apart gehouden worden van de overige paarden. Drachtige en niet-drachtige merries worden in aparte groepen gehouden. Gespeende veulens en jaarlingen moeten strikt gescheiden worden van drachtige merries. Het zijn immers deze dieren die bij een primaire infectie massaal virus gaan uitscheiden en dus een belangrijke infectiebron vormen. Sportpaarden mogen geen contact hebben met fokmerries. Deze dieren gaan immers frequent op verplaatsing en kunnen dus het virus binnenbrengen op een bedrijf.