Leptospirose
Ziekte
Leptospirose is een zoönotische bacteriële ziekte die veroorzaakt wordt door leden van het genus Leptospira. Hoewel er een grotere incidentie voorkomt in tropische streken, wordt deze ziekte beschouwd als één van de meest geografisch verspreide zoönosen in de wereld.
Ondanks de vele serologische onderzoeken van paardensera waaruit blijkt dat leptospiren infecties bij paarden wijdverspreid zijn en er hoge seroprevalenties zijn, blijft de kennis over welke leptospiren paarden kunnen infecteren beperkt tot de gelimiteerde gevallen waarbij isolaties succesvol waren. Ondanks het serologische bewijs, zijn er slechts weinig gegevens in de literatuur aanwezig over ziekte bij paarden, wat er kan op wijzen dat infecties zelden gezien en gediagnosticeerd worden.
De ingangspoort voor de leptospiren is meestal een kleine wonde of snede, maar infectie kan ook gebeuren via intacte slijmvliezen. Tijdens de incubatie ontstaat een bacteriëmie en verspreidt de kiem zich via de bloedbaan naar verschillende organen, vnl. lever, nieren en spieren, waar ze zich vermenigvuldigen. Bij de meeste paarden verloopt een infectie subklinisch. De symptomen in geval van een milde acute infectie kunnen beperkt blijven tot matige koorts en anorexie. Bij meer ernstige vormen kan depressie, zwakte, lethargie, geelzucht, conjunctivale stuwing, mucosale petechieën, hemoglobinurie en anemie vastgesteld worden gedurende 5 tot 18 dagen. Drachtige merries kunnen aborteren en veulens die levend geboren worden, maar in utero besmet werden, kunnen ernstige klinische symptomen vertonen en uiteindelijk sterven. Bij infectie van jonge veulens kan koorts, depressie, koliek, polyurie en polydipsie, ernstige ademhalingsmoeilijkheden, diarree en plotse sterfte optreden. Sommige paarden ontwikkelen recurrente uveïtis (maanblindheid), of presteren slecht. Na de acute fase kunnen verscheidene heropflakkeringen voorkomen.
Diagnose
Aangezien symptomen en histopathologische letsels niet pathognomisch zijn, moet men om een betrouwbare diagnose te kunnen stellen altijd laboresultaten en klinische symptomen samen bekijken.
Het direct in beeld brengen van leptospiren met een gewone microscoop is moeilijk. Ze kunnen het beste in beeld gebracht worden met donkerveldmicroscopie. Immunofluorescentie, immunoperoxidase of speciale kleuringen kunnen gebruikt worden om de sensitiviteit van directe microscopie te verhogen.
Leptospiren kunnen eveneens door middel van een celcultuur gekweekt worden uit bloed (tijdens de koortsfase), urine (na de koortsfase) of cerebrospinaal vocht. Bij een gestorven dier dient nier en/of lever verzameld te worden. De longen kunnen spectaculaire letsels vertonen, met bloeding en sterke verdichting van het longweefsel, maar aangezien deze letsels veroorzaakt worden door een immuungemedieerde reactie en niet door de leptospiren zelf, is een kweek van de longen niet aangewezen. De stalen moeten onmiddellijk gekoeld worden en binnen de 12 uur aan het labo bezorgd worden. Stalen mogen nooit ingevroren worden, aangezien leptospiren makkelijk kapot vriezen. Hoewel deze test geldt als de gouden standaard, is ze niet zo praktisch omdat leptospiren zeer traag groeien en een speciaal medium nodig hebben. Een kweek kan weken tot maanden in beslag nemen. Vandaar kiest men voor de diagnose van leptospirose vaak voor serologie. De meest gebruikte test hiervoor is een microscopische agglutinatietest (MAT) met hoge specificiteit en sensitiviteit. Tevens kan men met deze test een idee krijgen over de serovar van de betrokken leptospiren. Voor het aantonen van antistoffen kan eveneens een ELISA test gebruikt worden, maar deze test blijkt minder specifiek en sensitief te zijn dan de MAT. Antistoffen verschijnen pas één week na infectie en blijven gedurende meer dan 4 maanden in het bloed. Gezien de hoge prevalentie moeten deze testen dus voorzichtig geïnterpreteerd worden. Echter, een dier met klinische symptomen en een positieve antistoftiter (groter of gelijk aan 200), wordt beschouwd als zijnde besmet met leptospiren.
Tegenwoordig wordt steeds meer overgeschakeld naar PCR testen voor het vaststellen van leptospirose, waarbij onderscheid kan gemaakt worden tussen pathogene en niet-pathogene serotypes. Hiervoor kunnen eveneens bloed, urine, lever en nier gebruikt worden.
Preventie en behandeling
De belangrijkste behandeling van leptospirose bestaat uit een anti-bacteriële behandeling door middel van antibiotica. De aangewezen antibiotica zijn penicillines, cephalosporines van de derde generatie en fluoroquinolones. Oxytetracycline dient twee maal daags aan een dosis van 5 mg/kg toegediend te worden. Streptomycine bezit een twijfelachtige werking tegenover leptospiren. Sulfamiden en cephalosporines van de eerste generatie zijn niet werkzaam. Aanvullende therapie moet afgestemd worden op de voornaamste klinische symptomen die aanwezig zijn, bv. nierfalen, leverfalen, maanblindheid, respiratoire problemen, …
In België bestaat geen vaccin tegen leptospirose voor paarden. Preventieve maatregelen bestaan dus vooral uit sanitaire maatregelen, zoals knaagdierbestrijding, contaminatie verhinderen, behandeling van huidproblemen aan de ledematen en isolatie van geïnfecteerde dieren